vrijdag 7 november 2008

Sarphatipark

Bij de ingang van het Sarphatipark zat een wesp op het hek. Sinds ik drie jaar achter elkaar in verschillende landen bij dokters en eerste hulpposten ben beland na door een vliegend insekt gestoken te zijn heb ik het niet zo op wespen. Deze zag er echter tamelijk onschuldig uit en bovenal verkleumd en versuft. Medelijden met een wesp. Dat is me nog niet zo vaak overkomen. Ik duwde tegen het harige lijf om te controleren of hij nog leefde. Een wesp in November. Dat klinkt als de titel van een ingenieuze misdaadroman? Wespen sterven doorgaans aan het begin van de winter als het gaat vriezen, alleen de koninginnen, die aan het eind van de zomer geboren worden (de onbevruchte eitjes worden mannetjes, de bevruchte eitjes leveren de adellijke dames) kan in haar winterslaap probleemloos bevriezen en wordt in het voorjaar, nadat ze weer is opgewarmd, wakker om haar nest te bouwen. De natuur draait haar hand niet om voor een waar wonder.
De wesp bewoog niet. Ik wel. Het Sarphatipark wachtte. Terwijl ik mijn geheugen overhoop haalde liep ik over de smalle paden. Was ik hier wel eens geweest? Was het hier altijd zo mistig? Het leek alsof er rookmachines achter de bomen verborgen stonden. Een man met een sigaret in zijn mond leverde zijn eigen bescheiden bijdrage. Iedereen had hier een hond. Of een kinderwagen. Golden retrievers in de mist.
Ik stelde mijn videocamera op en wachtte op de dingen die zouden komen. Ik hoopte op het onmogelijke.

Geen opmerkingen: