dinsdag 25 november 2008

Monique in Tussenland

maandag 24 november 2008

Henriëtte Ronnerplein

zaterdag 22 november 2008

Bakkersverdriet € 2,45

Ik word naar binnen gelokt door een reclamebord. Bakkersverdriet € 2,45. Midden op de toonbank staat een kleine stapel misvormde cakes. Hij laat me een stukje proeven. Met mijn ogen dicht leg ik een hompje cake op mijn tong. Goddelijk, ik kan niet anders oordelen. Met mijn ogen open kijk ik naar het onooglijke baksel.

In Tussenland leren bakkers hun verdriet om te bakken in lelijke cakes die nog lekkerder smaken dan de mooie. Weemoedige handen die het deeg urenlang gekneed hebben. Een zilte bijsmaak die contrasteert met het zoetste zoet. Als je het eet springen de tranen je in de ogen. Van blijdschap natuurlijk, omdat zoiets lelijks zo lekker kan zijn. De cake absorbeert je eigen verdriet als een spons het water.

Ik koop een cake, koop onderweg een beker koffie, vestig me voor het raam in de Carillonstraat en glimlach naar de voorbijgangers. Vandaag is een dag om te kijken. Om te lezen. Om te denken. Ik open de krant. Ik denk aan dood en verderf. Aan uit het nest gevallen vogels, uitgemergelde hongerlijders, te vroeg gestorven kinderen, krottenwijken, zwerende wonden, maniakale machtswellustelingen, bloed, pus, tranen. De cake smelt op mijn tong. De buren zwaaien. Ik perforeer de krant tot zwart-witte confetti en strooi het uit over de vloer. Ik neem nog een hap cake en voel het geluk in mijn tenen zakken.

Op de terugweg naar huis ga ik nog even aan bij de bakker. Hij staat beteuterd achter de toonbank. De kleine berg is verdwenen. Ik ben geschokt. “Wanneer bakt u ze weer?” vraag ik zachter dan mijn bedoeling is. Hij haalt zijn schouders op. “Dat weet je nooit” zegt hij en zucht.

maandag 17 november 2008

De verkeerde vogel / Dodo’s dromen

De reiger stond te wachten voor de deur van Stichting Dodo. Misschien dacht hij dat hij met uitsterven bedreigd was. Of was hij gewoon eenzaam. Misschien dacht hij dat hij een dodo was. Misschien dacht hij niets.
Ik hield de deur voor hem open maar hij walgde van wat hij zag. Zelf stond ik ook niet te popelen om naar binnen te gaan. De dodo werd ook wel walgvogel genoemd. Maar ook dat zou wel toeval zijn.
Ik dacht aan het vingerkootje van de holenbeer in de etalage van Stenelux aan de Ruysdaelkade.
Ik dacht aan rokerige café’s.
Ik dacht aan Boudewijn Büch.
Ik dacht aan de laatste twee veteranen die ik op tv kransen zag leggen in Ieper.
Ik dacht aan de toch nog levende Wollemi Pine in de Hortus.
Ik probeerde niet aan dinosaurussen te denken.
Ik dacht aan Stichting Dodo, net als zijn boegbeeld nu ook uitgestorven, een pand achterlatend dat te vies is om een voet in te zetten.

Later ging ik naar huis en viel vermoeid in slaap. Ik droomde een dodo en probeerde hem bij het wakker worden vast te houden zodat ik hem los kon laten in de 1e van der Helststraat 21hs. Het mislukte. Ik was teleurgesteld. Zeker toen ik de volgende avond weer een dodo droomde. En hij ‘s ochtends wederom verdwenen was. En hetzelfde tafereel zich de derde avond herhaalde.

Gelukkig weet ik nu wat me te doen staat. 1e van der Helststraat 21 hs. Nog even en ze zijn er weer.

donderdag 13 november 2008

Govert Flinckstraat

woensdag 12 november 2008

Alles en iedereen

Kan je zien waar de Pijp begint en waar zij (zij? hij? het?) ophoudt? Als je niet weet waar de grenzen zijn? Je kan gokken. Maar kan je het ook voelen? Zien? Is er iets wezenlijk anders dan voor de Pijp of achter de Pijp?
Als ik naar België ga zie ik het altijd direct. Het is de kwaliteit van de wegen, de uitstraling van de huizen, een andere architectuur, andere kleuren, een andere energie, frietkotten, anders gekapte hoofden, van die dingen. Maar is het de grens die dat verschil bepaalt of zijn het die verschillen die de grens bepalen?
Grenzen zijn wonderlijke dingen, of eigenlijk zijn het geen dingen. Ze bestaan niet echt. Ze zijn bedacht. Benoemd. Een rivier die de grens bepaalt is in de eerste plaats opgebouwd uit water, stromend water. Dat zij ook grens wordt genoemd betekent niet een wezenlijke verandering voor de rivier.
Zijn er dingen die de Pijp wel heeft die andere stadsdelen niet hebben? Niet de prostituees, niet de markt, niet de brouwerij, niet het park, niet de Coffee Companies, niet de kleine groenten- en fruitwinkeltjes, niet het filmtheater, niet de statige huizen, niet de achterafhoekjes, niet de massas mensen, de talloze restaurants, de duiven, de honden, de graffiti, de speelpleintjes, de groenranden, de parkeerhavens, de rennende kinderen, de tandartsen, de ambachtslieden, de kerkgebouwen, de waterpartijen, de klanken, de geuren, de kleuren, de dromen van haar bewoners, de wensen van haar bezoekers, de daden van haar bestuurders.
Dat allemaal niet. Maar wel die prostituees en die markt en die brouwerij en dat park en die Coffie Companies en die kleine groenten- en fruitwinkeltjes en dat filmtheater en die huizen en die achterafhoekjes en die mensen en die restaurants en die duiven en die honden en die graffiti en die speelpleintjes en die groenranden en die parkeerhavens en die kinderen en die tandartsen en die ambachtslieden en die kerkgebouwen en die waterpartijen en die klanken en die geuren en die kleuren en die dromen en die wensen en die daden.

maandag 10 november 2008

De wereld in een notendop

Zonder dat er sprake was van enige opzet ontmoette ik dit weekeinde drie paar wereldreizigers. Op zaterdag zat ik aan de koffie met het eerste stel dat nog niet zo heel lang terug was van een wandeling naar Zwitserland. Vanuit hun huis in Nederland liepen ze naar hun andere huis dat een eindje onder het meer van Geneve ligt. Elke dag gemiddeld 20 kilometer met minimale bepakking, vijf dagen op, twee dagen af.
Het tweede stel, mijn schoonbroer en zijn vrouw, reisde in acht maanden in een camper van Arizona naar Alaska en weer terug. Met hen at ik een stukje chocoladetaart op zondag middag. Ze waren nog geen twee weken terug maar hadden het al weer over de volgende reis, wederom naar Amerika.
Op zondag avond at ik met twee vrienden uit Londen die een dag eerder in Amsterdam waren aangekomen. Ik had ze lange tijd niet gezien en had alleen een kort mailtje ontvangen dat ze twee dagen in Amsterdam zouden zijn. Bij het aperitief vertelden ze dat dit dag vier was van hun reis over land naar China van waaruit ze naar Japan zouden doorreizen. Zes maanden hadden ze er voor uitgetrokken. Vanaf Amsterdam ging de reis naar Hamburg en Berlijn, daarna Polen, Litouwen, Letland, Rusland, Mongolië, China, Japan.

Ik was vandaag voor het eerst van mijn leven in de Poggenbeekstraat.

Over ruimte #2

“Wie reist en de stad die hem wacht langs de weg die hij gaat niet kent, vraagt zich af hoe het koninklijk paleis eruit zal zien, de kazerne, de molen, het theater, de bazar. In iedere stad van het rijk zijn alle gebouwen verschillend en in een andere volgorde neergezet: maar zodra de vreemdeling in een onbekende stad aankomt en een blik werpt op die verzameling pagodes, dakkapellen en hooibergen, en de grillige lijn volgt van grachten tuinen vuilnishopen, onderscheidt hij meteen wat de paleizen van de vorsten zijn, wat de tempels van de grote priesters, de herberg, de gevangenis, de krottenwijk. Zo - zeggen sommigen - wordt de stelling bevestigd dat ieder mens in zijn hoofd een stad bij zich draagt die slechts bestaat uit verschillen, een stad zonder gestalten en zonder vorm, en de afzonderlijke steden vullen haar op.”

Italo Calvino in “De onzichtbare steden”

zondag 9 november 2008

Over ruimte #1

“De ruimte waarin we leven is niet continu, niet oneindig, niet homogeen, niet isotroop. Maar weten we precies waar de ruimte afbreekt, waar de ruimte kromtrekt, waar de ruimte zich ontkoppelt en waar de ruimte zich samenbalt? Dat er barsten, leemten, wrijvingspunten zijn dringt nog wel tot ons door; soms hebben we een vaag besef dat het ergens vastzit, dat het losbreekt of dat het botsts. We proberen er maar zelden meer over te weten te komen en meestal gaan we van de ene naar de andere plek, van de ene naar de andere ruimte zonder het verloop van de ruimte in aanmerking te nemen, in ons op te nemen, op ons te nemen. Het probleem is niet om de ruimte uit te vinden, en al helemaal niet om de ruimte opnieuw uit te vinden (er zijn tegenwoordig al genoeg mensen die menen te weten wat goed is voor onze leefomgeving ...), het probleem is om de ruimte te ondervragen of, nog simpeler, de ruimte te lezen. Want wat wij alledaagsheid noemen is niet vanzelfsprekend maar ondoorzichtig: een vorm van blindheid, een soort verdoving.”

Georges Perec in “Ruimten rondom”

zaterdag 8 november 2008

Dingen die me te doen staan

* Tellen hoeveel stappen ik nodig heb om om de Pijp heen te lopen
* Tellen hoeveel stappen ik nodig heb om van Oost naar West en van Noord naar Zuid te lopen
* Een dag lang alleen maar naar boven kijken
* Een vijver aanleggen in het pand op de Carillonstraat met inkt gekocht bij de Pennenman op de van Woustraat
* Elke dag schrijven met inkt uit mijn eigen vijver
* Woorden zoeken op straat
* De dingen zien die niemand ziet
* Het opvallende vermijden en het onooglijke koesteren
* De grachten om de Pijp vullen met koffie van de Coffee Company
* Het middelpunt bepalen
* Verdwalen
* Gouden bankjes voor toevallige voorbijgangers plaatsen bij de “Plekken Die Er Toe Doen Voor Iemand Die Goed Kijkt”
* Een doorzichtige jas maken bestaande uit vakken waar polaroids in gestopt kunnen worden, de straat opgaan, kijken, vastleggen en gezien worden
* Zichtbaar onzichtbaar zijn
* Ramen fotograferen en/of filmen (het Tussenland tussen mij en zij)
* Me afvragen op wiens voetstappen ik mijn voetstappen zet

vrijdag 7 november 2008

Sarphatipark

Bij de ingang van het Sarphatipark zat een wesp op het hek. Sinds ik drie jaar achter elkaar in verschillende landen bij dokters en eerste hulpposten ben beland na door een vliegend insekt gestoken te zijn heb ik het niet zo op wespen. Deze zag er echter tamelijk onschuldig uit en bovenal verkleumd en versuft. Medelijden met een wesp. Dat is me nog niet zo vaak overkomen. Ik duwde tegen het harige lijf om te controleren of hij nog leefde. Een wesp in November. Dat klinkt als de titel van een ingenieuze misdaadroman? Wespen sterven doorgaans aan het begin van de winter als het gaat vriezen, alleen de koninginnen, die aan het eind van de zomer geboren worden (de onbevruchte eitjes worden mannetjes, de bevruchte eitjes leveren de adellijke dames) kan in haar winterslaap probleemloos bevriezen en wordt in het voorjaar, nadat ze weer is opgewarmd, wakker om haar nest te bouwen. De natuur draait haar hand niet om voor een waar wonder.
De wesp bewoog niet. Ik wel. Het Sarphatipark wachtte. Terwijl ik mijn geheugen overhoop haalde liep ik over de smalle paden. Was ik hier wel eens geweest? Was het hier altijd zo mistig? Het leek alsof er rookmachines achter de bomen verborgen stonden. Een man met een sigaret in zijn mond leverde zijn eigen bescheiden bijdrage. Iedereen had hier een hond. Of een kinderwagen. Golden retrievers in de mist.
Ik stelde mijn videocamera op en wachtte op de dingen die zouden komen. Ik hoopte op het onmogelijke.

donderdag 6 november 2008

Expeditie 2

Stadhouderskade. Ik hoorde het mezelf zeggen. “Geen tijd, sorry”. Pas met terugwerkende kracht hoorde ik zijn woorden. “Mag ik u iets vragen? Het gaat over mensenrechten.” Geen tijd hebben voor de mensenrechten, dat is toch absurd. Omkeren?
Kort daarvoor nog liep ik nog met mijn hoofd in de wolken, nu voelde ik me een bedrieger, een lapzwans, een leugenaar, een westerse kapitalist. Ik keerde op mijn schreden terug. Luisterde naar het routineuze verhaal van de man, hoorde niets omdat ik gebiologeerd was door de plaatjes. Ik nam een acceptgirokaart mee. Die ligt nu in de vensterbank.

Vroeger was ik een wetenschapper. In stoffige archieven staarde ik net zo lang naar een pagina vol hanepoten totdat ik kon lezen wat er stond. Woorden die feiten vertegenwoordigden die weer tot interpretaties leidden. Ik dacht dat ik op zoek was naar de waarheid en toen ik er achter kwam dat die niet bestond zag ik de zin van het onderzoeken niet meer in.
Tegenwoordig noem ik mezelf kunstenaar. En omdat ik geloof in woorden ben ik het ook. Ik kijk, ik meet, ik weeg, ik registreer. Zoveel is er eigenlijk niet veranderd.

Ik loop door de Pijp. Opnieuw en opnieuw en opnieuw. Soms bekruipt me het gevoel dat ik verdwaald ben maar ik weet dat dat niet kan. Er is een straat waar de frisgeschilderde gele voordeuren de kleuren hebben van de bladeren die in grote hoeveelheden op de stoep liggen. Ik stel me voor hoe de bewoners in het voorjaar naar buiten komen met potten groene verf. In de 2e van der Helststraat woont een man die houten puzzels maakt. Ik heb bij hem aangebeld maar hij deed niet open. Ik wilde hem een boek geven, “Het leven een gebruiksaanwijzing” van George Perec. Ik weet nog hoe ik de hele nacht met open ogen in mijn bed lag nadat ik had gelezen over de man wiens missie onlosmakelijk met houten handgemaakte puzzels verbonden was. Een onvoorstelbaar boek.

Ik was weer bij de pennenman. Hij gaf me een schouderklopje.

dinsdag 4 november 2008

Quellijnstraat

zaterdag 1 november 2008

Sarphati mist

Dit

Het was de derde keer dat ik voor de deur stond. De winkel had geen naam. De man die in zijn nette pak midden in de winkel op een stoel zat sliep. Het was de derde keer dat ik de man slapend aantrof. Ik aarzelde.
De eerste keer dat ik hem zo zag had ik al mijn projectplannen in de prullenbak geschoven en mijn hele budget in gedachten uitgegeven aan vulpennen en papier en inkt. Niet in één keer, dat zou zinloos zijn. Elke dag opnieuw zou ik deze winkel binnenstappen, de bescheiden bel zou de onberispelijke man wekken en hij zou opstaan van zijn stoel en ik zou een pen aanwijzen of vragen om een potje inkt of een stapeltje papier. Elke dag zou ik om een bon vragen en hij zou een stuk papier pakken en met zijn eigen pen een factuur uitschrijven en elke dag opnieuw zou hij me vertellen dat het papier zonder briefhoofd of stempel maar met zijn sierlijke krullen zonder problemen door de Belastingdienst geaccepteerd zou worden. De rest van de dag zou ik schrijven met de pen, schrijven totdat de inkt op was en het papier vol, schrijven totdat er weer een nieuwe dag was aangebroken en ik een nieuw potje inkt moest kopen en een andere pen zou aanwijzen omdat de nieuwe dag om nieuwe gedachten vroeg en een ander instrument om ze op te schrijven.
Maar die eerste keer durfde ik hem niet te wekken.
De tweede keer dat ik langs de winkel liep zag ik hem weer zitten op zijn stoel. Hij sliep als een baby. Ik aarzelde. Ik zocht een pen uit in de etalage. Ik keek naar hem en mijn medelijden van de vorige keer sloeg om in onzekerheid. De vorige keer zag ik mezelf op die stoel, mijn dagen slijtend in een halfslaap, wachtend op ...... een klant? het einde van de dag? het einde van mijn leven? Deze keer zag ik deze oude man in zijn pak zittend op zijn stoel zonder toekomst of verleden. Een man en zijn pennen en alle tijd van de wereld. Ik liet hem alleen met of zonder dromen.
De derde keer opende ik de deur. De bel klingelde. De man stond op en ik wees mijn pen aan. Ik kocht een potje inkt en een stapeltje papier. Ik vroeg om een bon en hij pakte zijn eigen pen uit zijn binnenzak om een factuur uit te schrijven. Hij zei dat hij de Btw op de bon had geschreven en het zonder problemen door de Belastingdienst geaccepteerd zou worden. Eigenlijk wilde ik vragen of ik zijn pen kon kopen maar dat durfde ik nog niet. Ik ging naar huis en schreef.